Wegwijs Borstvoeding

8. Borstvoeding bij prematuriteit

Ja. De samenstelling van moedermelk die aangemaakt wordt bij een vroegtijdige bevalling is lichtjes anders dan bij een voldragen zwangerschap. Deze melk bevat hogere concentraties aan: eiwitten, vetten en energie, natrium, chloride, kalium, calcium, ijzer en magnesium.

Geleidelijk aan (na +/- 3 weken) neemt het eiwitgehalte af en is er een toename van de vetten, lactose en energie. Deze samenstelling komt tegemoet aan de hoge behoefte aan eiwitten en energie van de premature baby om zijn optimale groei te bereiken.

Wanneer de baby een geboortegewicht van minder dan 1500 gr heeft is exclusieve borstvoeding ontoereikend. In dit geval dient de moedermelk verrijkt te worden met ‘fortifiers’. Dit is slechts tijdelijk. Het is belangrijk dat de moeder weet dat de belangrijke antistoffen van moedermelk hiermee niet vervangen worden. Deze ‘fortifiers’ zijn meestal op basis van koemelk en voegen eiwitten, calcium, vitaminen en fosfaten toe aan afgekolfde melk.

Hoewel deze verrijking aangewezen kan zijn, zijn er ook risico’s aan verbonden. Daarom dient men dit weloverwogen te doen en niet als routinemaatregel bij grotere baby’s toe te passen. Volgende nadelen zijn bekend:

  • een tragere maaglediging en mogelijke voedingsintolerantie
  • de voeding wordt geconcentreerder wat het risico op gastro-intestinale aandoeningen verhoogt 
  • sommige anti-infectieuze eigenschappen van moedermelk (bvb. lactoferrine) worden geneutraliseerd
  • het risico op infectie neemt toe 
  • het risico op contaminatie van de melk neemt toe 
  • het introduceert koemelkeiwit in de voeding waardoor het risico op koemelkeiwitallergie toeneemt.

Ook op immunologisch vlak is de samenstelling van moedermelk lichtjes anders bij moeders die prematuur bevallen zijn. In deze moedermelk wordt op verschillende momenten in de borstvoedingsperiode een hogere concentratie aan antimicrobiële agenten en antistoffen vastgesteld. Het colostrum van prematuur bevallen moeders bevat hogere concentraties aan: IgA lysozomen lactoferrine macrofagen lymfocyten neutrofielen. Bovendien kan de moeder haar lichaam aanzetten tot het aanmaken van specifieke antilichamen tegen ziekenhuisinfecties door zoveel mogelijk tijd door te brengen in de onmiddellijke omgeving van de baby. Dit biedt de premature baby extra bescherming.

Bij premature baby’s is bekend dat er vaker hechtingsproblemen ontstaan. Wanneer het mogelijk is om de eerste zorgen toe te dienen terwijl de baby op de borst van de moeder ligt, zal dit huid-op-huidcontact de oxytocine-secretie bij de moeder stimuleren. Dit oxytocine-gehalte komt de hechting met de moeder en de kans op een succesvolle borstvoeding ten goede.

Meestal zal de melkproductie op gang moeten worden gebracht met een kolf en dit liefst zo snel mogelijk na de bevalling – zeker binnen zes uur. Tot de melkproductie op peil is zal de moeder minstens acht keer per dag moeten afkolven, ook ’s nachts. Het is immers de bedoeling om het drinkpatroon van een aterme baby na te bootsen. De moeder kan afwisselen tussen kolven met een toestel en kolven met de hand. Dubbelzijdig elektrisch afkolven geeft de beste stimulatie. Vaak wordt de toeschietreflex belemmerd door de afwezigheid van de baby en de bezorgdheid hierom. De toeschietreflex is echter noodzakelijk om tot een toereikende hoeveelheid melk te komen. Het kan helpen om naast de couveuse af te kolven of een foto van de baby te bekijken. Soms zal het gebruik van een neusspray met oxytocine nodig zijn om de toeschietreflex vergemakkelijken.

Wanneer de melkproductie goed op gang is gebracht, blijft het nodig om regelmatig af te kolven als de baby nog niet zelf kan drinken. De melkproductie zal immers afnemen als de borst minder vaak geleegd wordt. Doelstelling is om vanaf dag 10 postpartum minstens 600 ml/dag af te kolven. Hoe vaak de moeder hiervoor moet kolven hangt af van de opslagcapaciteit van haar borsten. Bij problemen met de melkproductie kan het helpen om: – de borst te masseren en met de hand af te kolven – huid-op-huidcontact met de baby te hebben – af te kolven naast de baby – de lege borst extra te stimuleren – professionele steun en steun van lotgenoten te zoeken – actief betrokken te zijn in het voedingsplan van de baby Daarnaast kunnen lactatiestimulerende middelen zoals Motilium® aangewezen zijn. Toch is dit enkel succesvol als er daarnaast ook voor gezorgd wordt dat de borsten voldoende vaak worden geleegd.

Allereerst is het belangrijk dat de moeder goed geïnformeerd wordt over hoe ze de melk hygiënisch en veilig kan afkolven en bewaren. De afgekolfde moedermelk wordt best in onderstaande volgorde aan de baby gegeven: – allereerst het colostrum dat werd bekomen in de eerste vier dagen postpartum – vervolgens de meest verse melk eerst: d.w.z. recent afgekolfd (binnen vier uur) en niet gekoeld – vervolgens de gekoelde melk – ingevroren melk wordt pas gegeven indien er geen verse of gekoelde melk voorradig is. De aanbevelingen voor gebruik van moedermelk in geval van ziekte bij de moeder verschillen voor de premature baby niet met deze voor een aterme baby. Uitzondering op de regel is het cytomegalievirus. Wanneer de moeder van een zeer vroeg geboren baby recentelijk geïnfecteerd is met cytomegalie, is het aangewezen om de moedermelk eerst te pasteuriseren (62,5°C gedurende 30 min).

Dit is afhankelijk van de ontwikkeling van zijn zuig- en slikreflex en zijn algehele toestand. Leeftijd en gewicht spelen meestal een ondergeschikte rol. Om na te gaan of de baby klaar is om over te gaan van sonde- naar borstvoeding dient men volgende punten te evalueren:

  • zuigt de baby spontaan?
  • gaat het om niet-nutritief of nutritief zuigen; en wordt na 3 tot 5 keer nutritief zuigen gepauzeerd?
  • is er een aanzienlijk verschil tussen nutritief en niet-nutritief zuigen van de baby?
  • is er een diepe kaakbeweging?
  • is er zuigkracht?
  • hoe is de tongbeweging?
  • verloopt het zuigen, slikken en ademhalen gecoördineerd?

Meestal geeft de baby zelf aan wanneer hij klaar is om te drinken aan de borst. Wanneer hij tijdens de sondevoeding alert is en kleine mondbewegingen maakt, kan men proberen hem aan de borst te leggen. Hierbij is het belangrijk dat de baby de kans krijgt om positieve ervaringen op te doen door hem de tijd te geven rustig de borst te besnuffelen of te likken. Bij heel wat premature baby’s is er immers sprake van een orale aversie door aspiratie, intubatie of inbrengen van voedingssondes.

Volgende punten kunnen helpen om te zorgen dat de baby diep en goed aanhapt:

  • de borst door massage wat zachter maken door massage alvorens aan te leggen
  • evt. kan de moeder haar borsten en tepels vooraf voorzichtig masseren en stimuleren zodat de melk vlotter komt en de baby de tepel makkelijk vindt
  • de baby ondersteunen zodat hij zonder inspanning dicht tegen de moeder blijft aanliggen: voeden met de baby onder de arm of in doorgeschoven houding is hiervoor geschikt
  • de borst vasthouden en zodanig vormen dat de baby makkelijk aanhapt en voorkomen wordt dat de borst het kinnetje van de baby wegdrukt – een tepelhoedje gebruiken als het rechtstreeks drinken aan de borst nog moeilijk is
  • borstcompressie toepassen zodat de melktoevoer gestimuleerd wordt
  • een goede melkproductie in stand houden zodat de melk steeds makkelijk vloeit.
Ontvang ook uw

Internationale erkenning

Bij een gunstige evaluatie ontvangt u van het Expertisecentrum het certificaat ‘Borstvoedingsvriendelijke Organisatie’ , dat erkend is door UNICEF en Kind en Gezin.
Het certificaat is geldig voor 4 jaar.

U kan tijdens het hele proces beroep doen op concrete ondersteuning.